Aardbei

Gebruikte delen:
Vrucht, bladeren.

Eigenschappen:
Een samentrekkend, urinedrijvend en laxerend wondkruid, dat de lever sterkt en reinigt.

Aardbeien zijn al minstens sinds de 10e eeuw een cultuurgewas en werden in het verleden niet alleen als voedingsmiddel, maar ook als geneesmiddel gewaardeerd. De bladeren zijn mild samentrekkend en urinedrijvend en worden dikwijls toegevoegd aan kruidentheemengsels: ze kunnen nuttig zijn bij diarree en spijsverteringsstoornissen.
De wortel was ooit een geliefd huismiddeltje tegen diarree en de stengels waren een wondmiddel. Culpeper noemde de plant 'uitzonderlijk goed voor het genezen van talloze ziektes'.
In het Galenische model golden de vruchten als zeer afkoelend: Gerard beval ze aan voor het 'stillen van de dorst, afkoelen van de hitte in de buik en ontsteking van de lever'. Nochtans waarschuwde hij er wel tegen ze in de winter te eten of op een 'koude buik', aangezien dat de 'flegmatische sappen' deed toenemen en tot spijsverteringsklachten leidde. De vruchten worden soms verwerkt in huidlotions en kunnen ook als moes ter afkoeling direct op zonnebrand en irritaties worden toegepast.
Ze bevatten naast vitamine B, C en E een hoog gehalte aan ijzer, natrium, calcium en silicium, waardoor ze zeer voedzaam zijn. Aardbeien zijn anderzijds echter ook rijk aan salicylaten, zodat personen die gevoelig zijn voor aspirine vaak merken dat ze van het eten ervan jeukende huiduitslag krijgen.
De volksgeneeskunst gebruikt de vruchten voor uiteenlopende klachten. Ze helpen urinezuur uit het lichaam elimineren en kunnen daardoor nuttig zijn bij jicht, nierstenen en leverstoornissen. Het sap bezit een zeker antibacteriële werking en werd traditioneel ingezet ter bestrijding van tyfus. Verondersteld wordt verder dat aardbeien een hoge ouderdom bevorderen; één Franse kruidkundige beweerde zelfs dat het eten van 500 g aardbeien per dag gedurende het seizoen essentieel was voor een lang leven.