Chili

Gebruikt deel:
Vrucht.

Eigenschappen:
Een antiseptisch, antibacterieel, windverdrijvend een zweetdrijvend kruid, dat de bloedsomloop en het maagdarmkanaal stimuleert; plaatselijk – gaat jeuk tegen en maakt rood.

Chili, of cayenne, is de laatste jaren een bekend ingrediënt van sauzen en kruiderijen dankzij de groeiende belangtelling voor de oosterse, Mexicaanse en West-Indische keuken. Het kruid kwam omtrent 1540 uit India voor het eerst deze kanten op. Gerard kon allesbehalve enthousiast zijn over de eigenschappen, verklarend dat chili een 'vijand van de lever' was en ook 'honden zou doden'. Niettemin beval hij het aan bij scrofulose, een destijds veel voorkomende lymfatische keel- en huidinfectie, die wel 'Konings Kwaad' werd genoemd en naar men beweerde genezen kon worden door de aanraking van een regerend monarch.
Verschillende chilisoorten worden medicinaal gebruikt, waaronder C. frutescens en de in de keuken gebruikte hete peper, C. annuum. Chili was in de 19e eeuw razendpopulair bij de fysiomedicalisten, een groep van traditionele genezers, ontstaan in het 18e-eeuwse Nieuw Engeland, waar de ijzige winters beslist meer dan genoeg verkoudheid op hun geweten hadden die met pittige kruiden verwarmd diende te worden.